
Jurisprudentie
AO3318
Datum uitspraak2004-02-04
Datum gepubliceerd2004-02-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308170/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-02-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308170/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 september 2003, kenmerk M 33-2001, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor de productie van vee- en diervoeders op het perceel [locatie] te Helmond, kadastraal bekend gemeente Helmond, sectie […], nummers […], […], […], […] en […] (alle gedeeltelijk). Dit besluit is op 24 oktober 2003 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200308170/2.
Datum uitspraak: 4 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te Helmond,
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2003, kenmerk M 33-2001, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor de productie van vee- en diervoeders op het perceel [locatie] te Helmond, kadastraal bekend gemeente Helmond, sectie […], nummers […], […], […], […] en […] (alle gedeeltelijk). Dit besluit is op 24 oktober 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 3 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 januari 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, ambtenaar van de gemeente, en drs. K. van Bommel, gemachtigde, zijn verschenen.
Voorts is [partij] daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster heeft met betrekking tot de productie van geperste diervoeders betoogd dat verweerder ten onrechte de bijzondere regeling voor mengvoederfabrieken uit de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht buiten toepassing heeft gelaten. Voorts heeft verzoekster betoogd dat verweerder ten onrechte de voorschriften 8.1.1, 9.3.4 en 18.4.6 aan de vergunning heeft verbonden en dat in het dictum van het bestreden besluit ten onrechte naar de voorschriften 7.2.1 en 7.2.2 wordt verwezen.
2.3. Gebleken is dat verzoekster geen bezwaar heeft tegen de aan de vergunning verbonden geurimmissienormen, maar tegen de omstandigheid dat, ten gevolge van het buiten toepassing laten van de eerder genoemde bijzondere regeling, voor de vaststelling van de emissie die vrijkomt bij de productie van geperste diervoerders geen gebruik kan worden gemaakt van het daarin genoemde rekenprogramma ‘geurnorm 3.0’. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat de desbetreffende emissie kan worden berekend met behulp van dezelfde kengetallen als waarvan in het rekenprogramma ‘geurnorm 3.0’ wordt uitgegaan.
Voorts heeft verweerder ter zitting gesteld dat hij de voorschriften 8.1.1 en 9.3.4 niet zal handhaven tot de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan en dat thans wordt voldaan aan voorschrift 18.4.6. De verwijzing in het dictum naar de voorschriften 7.2.1 en 7.2.2 berust op een kennelijke verschrijving welke geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Het vorenstaande leidt de Voorzitter tot het oordeel dat met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.4. Gelet hierop wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2004
154-399.

